18339 |
kous met knoopjes |
slobkous:
sloͅpkoͅusə (L316p Kaulille)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
kous (L316p Kaulille),
n kousen]:
køͅus (L316p Kaulille)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
beŋəl (L316p Kaulille)
|
kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
breigaren:
breigaoren (L316p Kaulille)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯.tǝr (L316p Kaulille),
kouteren:
kǫu̯.tǝrǝn (L316p Kaulille)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
veel praat:
veul praot (L316p Kaulille)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
beugel:
bø̜gǝl (L316p Kaulille),
col (fr.):
kol (L316p Kaulille),
kraag:
kraag (L316p Kaulille)
|
Cirkelvormig bord om de hals of baan van de as heen. Zie ook afb. 46. [N O, 10o] || kraag [ZND 28 (1938)]
II-3, III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
peͅlərēn (L316p Kaulille)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜i̯ǝ (L316p Kaulille)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krêləkəs (L316p Kaulille)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|