31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (L316p Kaulille)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lis (L316p Kaulille)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijkteken:
lie:ktie:ken (L316p Kaulille),
litteken:
lidtieke (L316p Kaulille),
littieeken (L316p Kaulille),
littieken (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄.kǝn (L316p Kaulille),
loeien:
lui̯ǝ (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
loore (L316p Kaulille),
lonken:
lōnke (L316p Kaulille)
|
Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
tloͅf (L316p Kaulille)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
34264 |
longen |
loos (enk):
lōs (L316p Kaulille)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
21686 |
loon |
loon:
ps. omgespeld volgens Frings.
lūən (L316p Kaulille)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21596 |
loop van een geweer |
geweerloop:
geweerloep (L316p Kaulille),
loop:
de loeep van ee geweer (L316p Kaulille)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
heet:
hiət (L316p Kaulille)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|