e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestkever strontbeest: strontbeest (Kaulille) mestkever [ZND 14 (1926)] III-4-2
mestplank onder de zitstokken mestplank: męstplāŋk (Kaulille) De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g] I-6
mestspade, mestmes schup: sxø̜p (Kaulille) Het voorwerp waarmee men het in het vorige lemma bedoelde werk verrichtte. Dit gereedschap werd ook wel gebruikt voor het afsteken van ingekuild veevoeder of geperst hooi. Van de onderstaande termen zijn er vele niet specifiek voor de meststeker: zij noemen een bepaald soort gerei dat ook voor ander werk te gebruiken is. Voor de varianten van mest zij verwezen naar het lemma (stal)mest. [N 18, 15 + 21d; N 5A, 50b; N 11A, 12; monogr.] I-1
mestvaalt mesthoop: meͅsthuəp (Kaulille), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesthoep (Kaulille), mesthoeəp (Kaulille) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] I-7
mestvarken mestvarken: męstfɛ.rǝkǝn (Kaulille), vetvarken: vętfɛ̄.rǝkǝn (Kaulille) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met alleen de toppen ontbloot op het koordje: ǫp˱ ǝt kōrtšǝ (Kaulille) Gezegd van een molen wanneer deze draait met zeilen die aan de toppen opgerold zijn. Zie ook afb. 44C. [N O, 7g; A 42A, 74; A 42A, add.] II-3
met de horens stoten, gezegd van de bok stoten: stūǝtǝ (Kaulille) [N 19, 75] I-12
met de linkerhand met de linkerhand: met de linkerhand (Kaulille), mit de linkerhand (Kaulille), met de linkse hand: met de linksche hand (Kaulille), mit de linksche hand (Kaulille), mèt de linksehaant (Kaulille) met de linkerhand [ZND 37 (1941)] III-1-2
met de schop poten, kuiltjes maken kuilen: kulǝ (Kaulille) Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.] I-5
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: klatsǝn (Kaulille), slaan: slǭ.n (Kaulille) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10