24901 |
middag (s middags) |
middag:
middich (L316p Kaulille),
middig (L316p Kaulille),
middəch (L316p Kaulille),
s achtermiddags:
⁄s achtermiddigs (L316p Kaulille),
s namiddags:
⁄s namiddags (L316p Kaulille),
⁄s naomiddigs (L316p Kaulille)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
middagsrust:
zn.
middigsrüst (L316p Kaulille)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
dutje doen:
`n dutje doon (L316p Kaulille),
onderste slapen:
ondersten slaopen (L316p Kaulille),
ungeren slapen:
uneren slou:pə (L316p Kaulille)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
gek:
de gek (L316p Kaulille),
den gek (L316p Kaulille),
gek (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
middenkegel:
middekeugel (L316p Kaulille),
zot:
de zot (L316p Kaulille)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] || Middelste kegel in het kegelspel.
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
pulm:
pølǝm (L316p Kaulille)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
17668 |
middelvinger |
middenvinger:
midd`ving`r (L316p Kaulille)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, middelste vinger, langeman, lang(st)e vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (L316p Kaulille)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
domba.nt (L316p Kaulille),
domringen:
(enk)
domre.ŋk (L316p Kaulille)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
22889 |
middenspeler |
halfspeler:
hall`fspeu:l`r (L316p Kaulille)
|
(Sport): Middenvelder (voetbal).
III-3-2
|
22877 |
midvoor |
centervoor:
sent`rvâör (L316p Kaulille)
|
(Sport): Midvoor (voetbal).
III-3-2
|