24352 |
mier |
zeiksmoor:
ook in ZND 08, 152a
zeiksmore (mv?) (L316p Kaulille)
|
mier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L316p Kaulille)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (L316p Kaulille),
mikken (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
mikə (L316p Kaulille)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meltvø̄r (L316p Kaulille)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (L316p Kaulille)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18795 |
minderen |
afzetten:
afzetten (L316p Kaulille),
engen:
èngen (L316p Kaulille)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 31, 23a
minderjaarig (L316p Kaulille),
minderjàrig (L316p Kaulille),
niet mondig:
znd 31, 23a
ni munnich (L316p Kaulille),
nog niet over de twintig:
znd 31, 23a
nog ni euver de twintig (L316p Kaulille)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
bijzit:
bie:Újzit (L316p Kaulille)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mesdeener (L316p Kaulille),
misdiener (L316p Kaulille),
⁄n misdeener (L316p Kaulille)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20177 |
miskraam |
misval:
misvaÚ:l (L316p Kaulille)
|
Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)]
III-2-2
|