26528 |
pashamer |
ijzeren hamer:
izǝrǝ hāmǝr (L316p Kaulille)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
18183 |
passen |
passen:
Spelling: <`> = sjwa.
passe (L316p Kaulille)
|
Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstû:r (L316p Kaulille),
’n pastoèr (L316p Kaulille),
m
de pestoer (L316p Kaulille)
|
pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
26531 |
paswiggen |
bevestigingsspieën:
bǝvɛstigiŋsspijǝ (L316p Kaulille)
|
Stukken hout waarmee het pasblok vastgezet kan worden. Zie ook afb. 85. [N O, 23i; N O, 23h]
II-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (L316p Kaulille)
|
pater [RND]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
pətris (L316p Kaulille)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
1) baas
`n patroên (L316p Kaulille),
alle drie (heilige, baas, model)
`n patroen (L316p Kaulille),
heiligen (m)
patroen (L316p Kaulille)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
de paus (L316p Kaulille),
de pauws (L316p Kaulille)
|
De paus. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
33562 |
peen, wortel |
poten:
poete (L316p Kaulille)
|
I-7
|
33492 |
peer, soorten |
peer:
peer (L316p Kaulille),
père (L316p Kaulille),
pɛ̄r (L316p Kaulille)
|
[ZND 31 (1939)]
I-7
|