id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20414 | peetoom | peteren: pitteren (Kaulille) | peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2 |
20415 | peettante | peet: peèt (Kaulille) | meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2 |
30887 | pek | pek: pɛk (Kaulille) | De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10 |
30885 | pekdraad | pekdraad: pɛkdroǝt (Kaulille) | De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10 |
20812 | pekel | pekel: pɛkǝl (Kaulille) | De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] II-1 |
25454 | pekelkuip | spekkuip: spɛkup (Kaulille), spektijn: spɛktin (Kaulille) | De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1 |
26039 | penbalk | baanbalk: bānbalǝk (Kaulille) | De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3 |
34116 | penis van de stier | pees: pɛ̄s (Kaulille) | Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b] I-11 |
21415 | pennenhouder | pennenstok: pennestok (Kaulille, ... ) | pennenhouder [ZND 40 (1942)] III-3-1 |
26233 | pensteen | baansteen: bānstējn (Kaulille) | De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88] II-3 |