e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peetoom peteren: pitteren (Kaulille) peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
peettante peet: peèt (Kaulille) meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2
pek pek: pɛk (Kaulille) De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10
pekdraad pekdraad: pɛkdroǝt (Kaulille) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pekel pekel: pɛkǝl (Kaulille) De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] II-1
pekelkuip spekkuip: spɛkup (Kaulille), spektijn: spɛktin (Kaulille) De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1
penbalk baanbalk: bānbalǝk (Kaulille) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
penis van de stier pees: pɛ̄s (Kaulille) Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b] I-11
pennenhouder pennenstok: pennestok (Kaulille, ... ) pennenhouder [ZND 40 (1942)] III-3-1
pensteen baansteen: bānstējn (Kaulille) De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88] II-3