21130 |
rijden |
rijden:
rieën (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
18358 |
rijglaars |
get:
getə (L316p Kaulille)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21590 |
rijk |
rijk:
rik (L316p Kaulille)
|
Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172]
II-3
|
26573 |
rijk liggen |
(de steen) ligt rijk:
lixt rik (L316p Kaulille)
|
Gezegd van een molensteen wanneer bij controle de rij alleen in het midden in de buurt van het kropgat aanligt. Volgens de invuller uit Q 112 is de steen dan te hoog in het hart. [N O, 34k]
II-3
|
21435 |
rijk zijn |
er goed voor zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər gōt fø͂ͅr zetə (L316p Kaulille),
in het geld zwemmen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ent xēͅlt sweͅmə (L316p Kaulille),
rijk zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
rik zēən (L316p Kaulille)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri.gdum (L316p Kaulille)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke mensen:
rieke minse (L316p Kaulille),
rijke typen:
rieke tiepen (L316p Kaulille)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
veldwachter:
veldwachter (L316p Kaulille),
vēltwachter (L316p Kaulille)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
⁄n jendèrm (L316p Kaulille),
⁄n zjenderm (L316p Kaulille)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
ręjn (L316p Kaulille)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|