20792 |
rins |
zuurzoet:
`n zoer-zeute smaak (L316p Kaulille)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
33478 |
rode aalbes |
rode sint-jansbessen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
rooi sint-jansbes (L316p Kaulille),
sint-jansberen:
sintjansbere (L316p Kaulille)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
karoot:
kǝrūǝt (L316p Kaulille)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rui̯ [koe] (L316p Kaulille)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
witkop:
wetkǫp (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roeeje koeel (L316p Kaulille),
roeie kool (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
roeikuul (L316p Kaulille),
rujə kyl (L316p Kaulille),
rūi kuəl (L316p Kaulille),
rood moes:
roeed moos (L316p Kaulille),
roeəd moos (L316p Kaulille)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
borst:
bǫrst (L316p Kaulille)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
26157 |
roedeband |
ijzeren band met scheren:
izǝrǝ bant mɛt sxirǝ (L316p Kaulille)
|
De ijzeren band die als versteviging om de roede is bevestigd. [N O, 2m]
II-3
|
26163 |
roedebeugel |
veiligheid:
vęjlixhęjt (L316p Kaulille)
|
IJzeren band om de roedebalk om te beletten dat de roewiggen of de kopspieën losgaan. [N O, 3b]
II-3
|