22469 |
sliepuit |
sits, sits:
In gebruik bij kinderen.
sietsie:ts (L316p Kaulille)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger over de andere te wrijven en daarbij sietsie:ts te roepen.
III-3-2
|
31588 |
slijkvanger |
slijkplaat:
slikplot (L316p Kaulille)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
18022 |
slijm |
slijm:
slie:m (L316p Kaulille)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slijm:
slim (L316p Kaulille)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
afdraagsel:
afdraxsǝl (L316p Kaulille)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
25352 |
slijpstaal |
staal:
stōl (L316p Kaulille)
|
Een ± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slīpstęǝn (L316p Kaulille)
|
Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
32897 |
slijpzand, zavel |
slijk:
slijk (L316p Kaulille),
zavel:
zē.vǝl (L316p Kaulille)
|
Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.]
I-3
|
18228 |
slip |
slip:
hemslep (L316p Kaulille),
Spelling: <`> = sjwa.
slup (L316p Kaulille)
|
Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pitteleer (<fr.):
pitəlēͅr (L316p Kaulille)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|