18126 |
syfilis |
syfilis:
sief’l’s (L316p Kaulille)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26543 |
taatskogel |
hef:
hø̜f (L316p Kaulille),
kogel:
kōgǝl (L316p Kaulille)
|
De kogel in de taatspot, waarop de taats van de kleine spil draait. De term kogel uit Q 99* werd opgegeven voor een watermolen en moet dus waarschijnlijk worden geïnterpreteerd als ø̄de kogel in de taatspot van een staakijzerø̄. [N O, 16h]
II-3
|
19595 |
tabakspot |
tabakspot:
təbakspoͅt (L316p Kaulille)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōfəl (L316p Kaulille),
tōͅfəl (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
tafelmes:
tōͅfəlmɛs (L316p Kaulille)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
f’mielie (L316p Kaulille)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
26300 |
takel voor het staakijzer |
katrolletje:
katrolǝkǝ (L316p Kaulille)
|
De takel of katrol waarmee het staakijzer en het daarbij behorende rondsel uitgelicht kunnen worden. In l 265 werd het staakijzer met een ongeveer 500 kg wegende lier opgetrokken. [N O, 16j]
II-3
|
24252 |
taling |
wintertaling:
wentərtāleŋ (L316p Kaulille),
zomertaling:
zōmərtāleŋ (L316p Kaulille)
|
eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (L316p Kaulille
[(mv tɛ̄n)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
Spelling: <`> = sjwa.
tàèn poetse (L316p Kaulille)
|
Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|