25525 |
wan |
wan:
wā.n (L316p Kaulille)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
wandluis (L316p Kaulille)
|
wandluis [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17755 |
wang |
wang:
wang (L316p Kaulille),
wangen (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
25674 |
wanmolen |
wanmolen:
wanmø̄.lǝ (L316p Kaulille)
|
De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64]
I-4
|
18268 |
want |
haas:
haus (L316p Kaulille),
’n haws (L316p Kaulille),
pij:
pijə (L316p Kaulille)
|
want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)] || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19717 |
was |
was:
was (L316p Kaulille)
|
Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.]
II-6
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadspinnetje:
līvəspenəkəs (L316p Kaulille),
speld:
spɛlən (L316p Kaulille)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
livǝsmē̜n (L316p Kaulille),
wasmand:
wasmē̜n (L316p Kaulille)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
bassin:
niet het woord teil
bəsɛŋ (L316p Kaulille)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L316p Kaulille)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|