21566 |
winkelkorf |
boterkorf:
botterkeuəf (L316p Kaulille),
net:
⁄n nèt (L316p Kaulille),
⁄n nët (L316p Kaulille)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)eene (L316p Kaulille),
winne (L316p Kaulille),
winnen (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
(Vervoegingen): [Winnen]. || III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wentərklīr (L316p Kaulille)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wentərkø̄neŋskə (L316p Kaulille)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
puǝtǝ (L316p Kaulille),
rode poten:
rui̯ puǝtǝn (L316p Kaulille)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (L316p Kaulille),
/
wip (L316p Kaulille)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (L316p Kaulille),
wippe (L316p Kaulille)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝn (L316p Kaulille)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L316p Kaulille),
wesǝlǝn (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
18290 |
wit halsboordje |
bandje:
bendje (L316p Kaulille),
bentje (L316p Kaulille)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|