26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L316p Kaulille),
b˙ǫst (L316p Kaulille)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
17578 |
borstelig haar |
pinnetjeshaar:
pinn`k`shaor (L316p Kaulille)
|
Borstelig haar (stekelhaar, pinhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich hem n kau op te borst (L316p Kaulille)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
26144 |
borstmidden |
borstbalk:
bǫrst˱balǝk (L316p Kaulille)
|
Het middendeel van de roede dat in de askop zit. [N O, 1i]
II-3
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L316p Kaulille)
|
I-10
|
18400 |
borstrok |
lijfje:
lifkə (L316p Kaulille)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
lijfje:
manslifkə (L316p Kaulille)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
vrèùlilifkə (L316p Kaulille)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspeld:
boͅrstspeͅl (L316p Kaulille)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezemstuk:
buzəmstøͅk (L316p Kaulille)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|