33138 |
breeddorser |
breeddorser:
briǝdǫrsǝr (L316p Kaulille)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
29950 |
breekhamer |
bikhamer:
bekhāmǝr (L316p Kaulille),
pikhamer:
pekhāmǝr (L316p Kaulille)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
18786 |
breien |
strikken:
kousen strikken (L316p Kaulille)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strikiezers (L316p Kaulille)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
26589 |
breken, snijden |
grof malen:
grōf mālǝ (L316p Kaulille)
|
De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189]
II-3
|
24475 |
brem |
brem:
-
brem (L316p Kaulille),
brum (L316p Kaulille),
meest gebruikt men dit mv.
bremen (L316p Kaulille)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
brengen (L316p Kaulille)
|
brengen [ZND m]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
brəteͅls (L316p Kaulille),
help:
heͅləpə (L316p Kaulille)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (L316p Kaulille)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
bre.f (L316p Kaulille)
|
brief [RND]
III-3-1
|