26267 |
afremmen |
vangen:
vaŋǝ (L316p Kaulille)
|
De molen afremmen door middel van de vang. [N O, 13a]
II-3
|
34245 |
afromen |
aflaten:
ā.flǭǝtǝ (L316p Kaulille),
afromen:
ā.fruǝmǝn (L316p Kaulille)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
25364 |
afschamper |
kogel met vertinde kop:
kōgǝl mǝ vǝrtindǝ kop (L316p Kaulille)
|
De kogel die niet helemaal in de kop door-dringt, of het schot dat niet lukt. [N 28, 8; monogr.]
II-1
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
plukken:
pløkǝ (L316p Kaulille)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
34002 |
aftuigen |
uitdoen:
ū.t˱dō.n (L316p Kaulille)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (L316p Kaulille),
vallə (L316p Kaulille)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
āfwasbak (L316p Kaulille),
afwaskom:
āfwaskoͅm (L316p Kaulille)
|
bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26206 |
afzeilen |
afzeilen:
āf˲zęjlǝ (L316p Kaulille)
|
De zeilen afnemen. [N O, 7b; A 42A, 74]
II-3
|
33645 |
akker |
perceel:
pǝrsiǝl (L316p Kaulille),
stuk:
stø̜k (L316p Kaulille)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distel (L316p Kaulille)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|