e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gat in een kledingstuk kot: koot in n kous (Kaulille) een gat in een kous [ZND 23 (1937)] III-1-3
gebit gebeet: gǝbēt (Kaulille), gebit: gebeet (Kaulille), tanden: ten (Kaulille) Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)] I-9, III-1-1
gebluste kalk droge kalk: drøgǝ ~ (Kaulille), gebluste kalk: gǝbløstǝ kalǝk (Kaulille), kalk: kalǝk (Kaulille), natte kalk: nātǝ kalǝk (Kaulille) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
geboortefeest kindjeskermis: kinn`k`kèrr`m`s (Kaulille), kinn`k`skèrr`m`s (Kaulille) De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt. || het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)] [N 112 (2006)] III-3-2
geboren worden geboren werden: g’boo:re wae:re (Kaulille), komen: koo:me (Kaulille) Geboren worden (jong zijn). [N 115 (2003)] III-2-2
gebouw bètiment (fr.): batəmeͅnt (Kaulille, ... ), gebouw: gebouw (Kaulille, ... ), huis: hūəs (Kaulille, ... ) een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)] III-2-1
gebreide kous gebreide kous: gəbreͅidəkoͅus (Kaulille) breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3
gebrekkig gebrekkelijk: n gebrèkkelich mins (Kaulille), gebrekkig: n gebrèkkige mins (Kaulille) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebrekkig persoon gebrekkelijke mens: n gebrèkkelich mins (Kaulille), gebrekkige mens: n gebrèkkige mins (Kaulille) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebruik gebruik: uu of oe?  gebruuk (Kaulille), gewoonte: gewoente (Kaulille) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-2