24483 |
geknotte wilg |
knotwilg:
knotwilg (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
soets:
soets (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rūətstɛrtjə (L316p Kaulille)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
kroezelkop:
n kroeselkop (L316p Kaulille),
krulhaar:
krolhaor (L316p Kaulille)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge moet geld genøg hemmen om mig te kunnen betalen (L316p Kaulille),
geld (L316p Kaulille),
gâêlt (L316p Kaulille),
gè mot geld hebbe om te kunnen betoalen (L316p Kaulille),
ich bin mie geld kwiet (L316p Kaulille),
ps. omgespeld volgens Frings.
gēͅlt (L316p Kaulille)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
geelstaartje:
gēͅlsteͅrtjə (L316p Kaulille)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lø`pinǝ (L316p Kaulille),
lǝpīnǝ (L316p Kaulille)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
33239 |
gele voederwortel |
gele poten:
gɛǝl putǝn (L316p Kaulille)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieken (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
g`lie:k speule (L316p Kaulille),
g`lie:kspeu:le (L316p Kaulille)
|
(Sport): In sport of spel met gelijke stand eindigen. || quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
he hit ze geloef verloren (L316p Kaulille)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|