22788 |
gilde |
gilde:
gil (L316p Kaulille)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
18687 |
glacé |
leren haas:
lēͅrə hausə (L316p Kaulille)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaat (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glazenige (L316p Kaulille)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ērtwęrǝk (L316p Kaulille),
ęǝrdǝwɛrǝk (L316p Kaulille)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
schuûfaaf (L316p Kaulille)
|
het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
slibberen:
slubberen (L316p Kaulille)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2
|
18879 |
glimlachen |
eventjes lachen:
effekes lachen (L316p Kaulille),
glimlachen:
glimlachen (L316p Kaulille),
heimelijk lachen:
hij lacht heimelijk (L316p Kaulille),
in zijn eigen lachen:
hij lachte in zijn eigen (L316p Kaulille)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gōt (L316p Kaulille)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
good luusteren (L316p Kaulille),
good lūsteren (L316p Kaulille)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|