e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreeuw spreeuw: sprieëft (Keent) spreeuw III-4-1
springlap bokkenlapje: bokǝlɛpkǝ (Keent) Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12
sprinkhaan hooispringer: hoeëjsprînger (Keent), sprinkhaan: sprînkhaan (Keent) sprinkhaan III-4-2
spruitkool, spruitje spruiten: mv.  sproête (Keent) spruiten I-7
staakbonen staakbonen: staâkboeën (Keent) stokboon I-7
staakijzer van de windmolen staakijzer: stākīzǝr (Keent  [(id)]  ) De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22] II-3
staart staart: stert (Keent) staart III-4-2
stal stal: sta.l (Keent) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stam van de boom stam: stam (Keent) stam III-4-3
stamppot potage: Fr. potage  petaa’zie (Keent) stamppot III-2-3