24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprieëft (L318a Keent)
|
spreeuw
III-4-1
|
34409 |
springlap |
bokkenlapje:
bokǝlɛpkǝ (L318a Keent)
|
Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
24382 |
sprinkhaan |
hooispringer:
hoeëjsprînger (L318a Keent),
sprinkhaan:
sprînkhaan (L318a Keent)
|
sprinkhaan
III-4-2
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
mv.
sproête (L318a Keent)
|
spruiten
I-7
|
33515 |
staakbonen |
staakbonen:
staâkboeën (L318a Keent)
|
stokboon
I-7
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākīzǝr (L318a Keent
[(id)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
20125 |
staart |
staart:
stert (L318a Keent)
|
staart
III-4-2
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (L318a Keent)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
20677 |
stamppot |
potage:
Fr. potage
petaa’zie (L318a Keent)
|
stamppot
III-2-3
|