19659 |
stofblik |
blik:
bleͅk (L318a Keent)
|
stofblik
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stoflap:
stūəflap (L318a Keent)
|
stofdoek
III-2-1
|
20877 |
stomdronken |
poepzat:
poepzaat (L318a Keent)
|
stomdronken
III-2-3
|
19897 |
stoof, voetenverwarmer |
lolstoof:
loͅl.stuəf (L318a Keent)
|
voetstoof
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
kruikenstop:
krū.kəstoͅp (L318a Keent)
|
kurk
III-2-1
|
30626 |
stopverf |
stopverf:
stǫk˲vɛrǝf (L318a Keent)
|
Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.]
II-9
|
20534 |
stoven |
stoven:
stoôve (L318a Keent),
D¯r eemes eîne stoeëve: ¯n kooltje stoven
stoeëve (L318a Keent)
|
stoven
III-2-3
|
18776 |
streng |
streen:
strēn (L318a Keent)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
strī.k˂ī.sdər (L318a Keent),
strī.k˂ī.zər (L318a Keent)
|
strijkijzer
III-2-1
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
moesstrobbel:
moosstróbbel (L318a Keent)
|
koolstronk
I-7
|