24385 |
teek |
teek:
taek (L318a Keent),
teek (L318a Keent)
|
teek [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
32407 |
teenmes |
teenhaak:
tīǝnhǭk (L318a Keent)
|
Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte vrij smal is en waarvan de opwaarts gebogen punt spits toeloopt. Soms is dit deel van het blad ook tot een lichte haak omgebogen. Het mes dient om de teenholte van de geheulde klomp ruimer te maken en af te werken. De steel van het mes is lang en rust tijdens het werken op de schouder van de klompenmaker. [A 29a, 8a; A 29a, 10a; A 29a, 10c; A 29a, 12a-b; A 29a, 15c; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
17632 |
tepel |
deem:
dēm (L318a Keent),
tepel:
tēpǝl (L318a Keent)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-12, I-9
|
34452 |
tepel van een geit |
deem:
dēm (L318a Keent)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
tepel:
tēpǝl (L318a Keent)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
19596 |
theezeefje |
zijertje:
zei̯ərkə (L318a Keent)
|
zeefje
III-2-1
|
19781 |
thuis |
aan huis:
ān hū.s (L318a Keent, ...
L318a Keent),
thuis:
tū.s (L318a Keent)
|
thuis
III-2-1
|
28806 |
tieretein |
tieretein:
tērtɛj (L318a Keent)
|
Geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag (Van Dale, pag. 2912). [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 97; MW; monogr.]
II-7
|
24254 |
tjiftjaf |
ovenmannetje:
oeëvemen’ke (L318a Keent)
|
tjiftjaf
III-4-1
|
19663 |
toilet |
boutkeet:
boͅu̯tkīt (L318a Keent),
huisje:
hy(3)̄skə (L318a Keent),
ty(3)̄skə (L318a Keent),
schijthuis:
sxī.thū.s (L318a Keent)
|
toilet, w.c. || w.c., toilet
III-2-1
|