24258 |
tuinfluiter |
grijsje:
grieske (L318a Keent),
hoffluiter:
de opgegeven betekenis is: "heggemus, tuinfluiter"; ondergebracht bij tuinfluiter
hoeëffluiter (L318a Keent)
|
tuinfluiter
III-4-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kêr’revel (L318a Keent)
|
kervel
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tȳnmūr (L318a Keent)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
kween:
kweŋ (L318a Keent)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
24495 |
twijg, jonge tak |
snade:
dunne buigzame tak
snaoj (L318a Keent)
|
tak, twijg
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
undj:
oeëntj (L318a Keent)
|
ui
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (L318a Keent)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
19028 |
uitbrander |
uitschieting:
oetschiêting (L318a Keent)
|
uitbrander
III-1-4
|
19492 |
vaatdoek |
schoteldoek:
sxuətəldōk (L318a Keent),
schotelplag:
sxuətəlplak (L318a Keent),
schotelslet:
sxuətəlslɛt (L318a Keent),
slet:
slɛt (L318a Keent)
|
vaatdoek
III-2-1
|