26021 |
windpeluw |
windpulf:
windpulf (L318a Keent)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|
30488 |
windroeden |
dakgaarden:
dā.k˲gē̜rdǝ (L318a Keent),
dekgaarden:
dɛk˲gē̜rdǝ (L318a Keent)
|
Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.]
II-9
|
24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
kuuëningske (L318a Keent)
|
winterkoninkje
III-4-1
|
32461 |
wis |
snoei:
snǭj (L318a Keent),
wis:
wes (L318a Keent)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
32464 |
wis van bepaalde soort |
amerikaantje:
amerikāntjǝ (L318a Keent),
duitse dot:
dø̜jtsǝ dǫt (L318a Keent),
franse rode:
fransǝ rōj (L318a Keent),
lintje:
le.ntjǝ (L318a Keent),
vlaamse rode:
vlāmsǝ rōj (L318a Keent),
weda:
wēdā (L318a Keent
[(meervoud: wēdās)]
),
zwarte driebast:
zwartǝ dribast (L318a Keent)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.]
II-12
|
32497 |
wissen weken |
weken:
węjkǝ (L318a Keent)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
33600 |
witlof |
brussels lof:
brussels louf (L318a Keent),
lof:
loûf (L318a Keent),
suikerij:
sókkeri-j (L318a Keent)
|
witlof
I-7
|
24521 |
witte abeel |
belenboom:
baeleboûm (L318a Keent)
|
abeel, zilverpopulier
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
botermelkse kaas:
bootermêlkse kieës (L318a Keent),
fluiterd:
fluitert (L318a Keent),
fluitkaas:
fluitkieës (L318a Keent),
kattenkaas:
kattekieës (L318a Keent),
platte kaas:
platte kieës (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
fluitkaas || hang-op, fluitkaas || hangop || wrongel die gemaakt werd vanverzuurde melk, vooral door armere mensen
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kaabuûts (L318a Keent),
kappes:
kappes (L318a Keent),
wit moes:
wit moos (L318a Keent)
|
witte kool || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|