19803 |
afdak |
afdak:
āf˂dāk (L318a Keent)
|
afdak
III-2-1
|
19890 |
afdrogen |
afdrogen:
āf˂dry(3)̄əgə (L318a Keent)
|
afdrogen
III-2-1
|
20473 |
afkomst |
komaf:
komaaf (L318a Keent)
|
afkomst
III-2-2
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
wassen en doodskleed aandoen van een lijk
aaflégke (L318a Keent)
|
afleggen
III-2-2
|
19872 |
afrikaantje |
stinkerd:
stînkert (L318a Keent)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle
III-2-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
āflǭtǝ (L318a Keent)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruzelen:
ruûzele (L318a Keent)
|
afvallen v bladeren enz.
III-4-3
|
19429 |
afwasborstel |
siemesop:
sī.məsoͅp (L318a Keent),
sopsieme:
soͅpsī.mə (L318a Keent)
|
afwasborstel
III-2-1
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
boeëterbloom (L318a Keent)
|
boterbloem
III-4-3
|
24870 |
akkerwinde |
boekweitwinde:
boomstamuiteinde
bógkeswîntj (L318a Keent)
|
akkerwinde
III-4-3
|