e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glasgordijn glasgordijn: glās˃gərdīn (Keent) vitrage, glasgordijn III-2-1
gloeien gloeien: gløi̯ə (Keent) gloeien III-2-1
goede kamer, ontvangkamer goede kamer: gōi̯kāmər (Keent) huiskamer, pronkkamer III-2-1
goedheid goedigheid: goojigheit (Keent) goedheid III-1-4
goedigheid goedigheid: gootigheit (Keent) goedigheid III-1-4
goedsmoeds, welgemoed goedig: gootig (Keent) goedig III-1-4
goedzak bluts: bluts (Keent), goede sok: gooje zok (Keent), klootje: kluuëtje (Keent), kuis: kui-jes (Keent), lobbes: löbbes (Keent), slofferd: slóffert (Keent) goedaardig mannetje || goedig mens || goedzak || goeierik || lobbes, goedzak III-1-4
gootsteen pompensteen: po.mpəsteͅi̯.n (Keent), pompsteen: po.mpsteͅi̯.n (Keent) gootsteen III-2-1
gordijnroede gordijnenroede: gərdī.nəru.i̯ (Keent) gordijnroede III-2-1
gording worm: wɛ.rǝm (Keent) Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.] II-9