20392 |
gouden bruiloft |
gouden bruiloft:
goûwe broêleft (L318a Keent)
|
gouden bruiloft
III-2-2
|
24156 |
goudhaantje |
dennenpieper:
maakt hangende nesten in naaldbomen
dennepieper (L318a Keent)
|
goudhaantje
III-4-1
|
20071 |
goudsbloem |
allerverdrijf:
omdat de plant cultuurgewassen verdrijft
âllerverdriêf (L318a Keent)
|
Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem).
III-2-1
|
24157 |
goudvink |
bloedvink:
bloótvînk (L318a Keent)
|
goudvink
III-4-1
|
19331 |
grapjas |
komiek:
kemiek (L318a Keent)
|
grappenmaker
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grā.s (L318a Keent)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
dubbelteut:
döbbeltäöt (L318a Keent),
grasmus:
graâsmös (L318a Keent),
pieperd:
piepert (L318a Keent)
|
grasmus
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
grasmoek:
graâsmoeëk (L318a Keent),
grasteut:
graâstäöt (L318a Keent)
|
graspieper
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleͅi̯.k (L318a Keent),
groes:
grōs (L318a Keent)
|
bleekveld, om was te bleken || grasveldje bij het huis, o.a. gebruikt als bleekveld
III-2-1
|