e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hanenkam hanenkam: hānǝkāmp (Keent) I-12
hansworst kadee: cf. fr. cadet  kedee (Keent) hansworst, zonderling III-1-4
hardsteen naamse steen: niǝmsǝ stęj.n (Keent), ē̜msǝ stęj.n (Keent) Grijsblauwe kalksteen die wordt gebruikt voor stoepen, trappen, vloeren, dorpels en trottoirbanden. De term 'arduin' wordt meestal gebruikt voor hardsteen die uit België afkomstig is. Hardsteen in gepolijste vorm is ook wel onder de naam 'graniet' bekend. De 'Naamse steen' is een harde, blauwe kalksteensoort, afkomstig uit groeven uit de omgeving van Namen die vaak wordt gebruikt voor dorpels. Hij is in kwaliteit vergelijkbaar met de 'Luikse steen'. Volgens de invuller uit L 270 werd de Naamse steen ook gebruikt voor plavuizen. [N 30, 55c-g; N 30, 56; monogr.] II-9
haring haring: Met asgoonzig ésj hieëringbiête inne kefees: met aswoensdag worden in de café¯s haringen met roggebrood gegeten Hieëringe zwummen inne zieë Verklw. hieueringske  hieëring (Keent) haring III-2-3
hark, algemeen griesel: grēsǝl (Keent) Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5] I-5
harken, werken met de hark grieselen: grēsǝlǝ (Keent) Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3] I-5
hartig hartelijk: aane aoventj e stök kieës és hertelik Al di-j vlaaj deut ¯ne mins goot, mer nôw gaon ve wat herteliks aete, waor Truj: vlaai is heerlijk, maar nu gaan we wat hartigs eten, nietwaar Truus  hertelik (Keent) hartig III-2-3
hazelaar hazelstruik: haazelstroêk (Keent) hazelaar III-4-3
hazelnoot hazelnoot: haazelnoeët (Keent) hazelnoot III-4-3
hazenleger hazenkot: haazekoêt (Keent) leger ve haas III-4-2