30342 |
hengselduim |
sleep:
(mv)
slęj.pǝ (L318a Keent)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
heŋstvø̄lǝ (L318a Keent)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
24675 |
herderstasje |
mager mannetje:
maagermen’kes (L318a Keent)
|
herderstasje
III-4-3
|
19907 |
herfstsering |
kermisbloem:
kêrmesbloom (L318a Keent)
|
floks
III-2-1
|
24877 |
herik |
herik:
haerik (L318a Keent)
|
herik
III-4-3
|
24458 |
hermelijn |
fluwijn:
flewiên (L318a Keent)
|
hermelijn, wezel
III-4-2
|
20393 |
het huwelijk ontbinden |
scheiden:
scheî-je (L318a Keent)
|
scheiden
III-2-2
|
19768 |
het vuur aansteken |
aandoen:
āndō.n (L318a Keent),
aansteken:
ānstēͅkə (L318a Keent),
vinken:
ve.ŋkə (L318a Keent)
|
aansteken || ontsteken
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heite bliksem (L318a Keent)
|
stamppot van aardappelen en appelen, zo genoemd omdat die erg heet wordt opgediend
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heîte (L318a Keent)
|
noemen, heten
III-2-2
|