20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vri-jjer (L318a Keent)
|
vrijer
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
jongste:
joongste (L318a Keent),
kek:
meestal de lieveling in huis scheldnaam voor kind uit de straot, Kerkstraot te Nederweert
kek (L318a Keent),
ook bij vogels
kèk (L318a Keent),
kleinste:
kleinste (L318a Keent)
|
Andere benaming van: wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)] || jongste kind uit het gezin || Wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)]
III-2-2
|
28766 |
jute |
baal:
bāl (L318a Keent)
|
Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.]
II-7
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
uitsluitend mv.
kaoje (L318a Keent),
krapjes:
Uitsluitend verklw.
krepkes (L318a Keent)
|
kaantje || kaantjes
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L318a Keent)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
24676 |
kaardenbol |
kam:
kaam (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
kaardebol
I-7, III-4-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
kattenkaas:
geneeskrachtig
kaatekieës (L318a Keent),
patersbroodjes:
mv. malva neglecta
paatersbruuëtjes (L318a Keent)
|
kaasjeskruid || klein kaasjeskruid
III-4-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (L318a Keent),
stoof:
stūəf (L318a Keent),
vuur:
vø̄.r (L318a Keent)
|
kachel
III-2-1
|
30247 |
kalf |
kalf:
kǭf (L318a Keent),
muk:
mø̜k (L318a Keent)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|