17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kŭŭlke (L318a Keent)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kū.p (L318a Keent)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
26497 |
kuipdeksel |
kuipdeksel:
kȳpdęksǝl (L318a Keent)
|
Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.]
II-3
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L318a Keent)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32248 |
kuipersbedrijf |
kuiperij:
kȳpǝrej (L318a Keent)
|
Het bedrijf waar men houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
reuchel:
reuchel (L318a Keent)
|
viskuit
III-4-2
|
19015 |
kundig |
capabel:
kómpaabel (L318a Keent)
|
kundig
III-1-4
|
19863 |
kussen |
kussen:
køͅsə (L318a Keent)
|
kussen
III-2-1
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅstēk (L318a Keent),
kustreksel:
køͅstreͅksəl (L318a Keent)
|
kussenovertrek, kussensloop
III-2-1
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
aalpuit:
klein soort paling
aolpoêt (L318a Keent)
|
puitaal
III-4-2
|