32254 |
kwast, noest |
knar:
knar (L318a Keent)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
24880 |
kweek |
puinen:
pø̜i̯nǝ (L318a Keent),
-
puine (L318a Keent),
mv.
puîne (L318a Keent)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)] || kweekgras
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwieëpaer (L318a Keent)
|
kweepeer
I-7
|
24807 |
kwijnen van een plant |
kwelen:
kwaele (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
kwijnen ve plant || kwijnen ve plant, vergaan
III-4-3
|
19138 |
lachen |
lachen:
lache (L318a Keent)
|
lachen
III-1-4
|
19668 |
lade |
lade:
lāi̯ (L318a Keent)
|
lade
III-2-1
|
19584 |
lamp |
lamp:
la.mp (L318a Keent)
|
lamp
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
la.mpəkap (L318a Keent)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
koͅu̯skə (L318a Keent),
lampenkatoen:
la.mpəkətū.n (L318a Keent)
|
kousje van spirituslamp
III-2-1
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēͅr (L318a Keent),
lucht:
løxt (L318a Keent)
|
lantaarn
III-2-1
|