e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met tussenpozen regenen bijzen: bieze (Keent) af en toe wat regenen III-4-4
metselaar metser: mɛtsǝr (Keent) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metsen: mɛtsǝ (Keent) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
meubelstuk, meubel meubel: myəbəl (Keent) meubel III-2-1
miauwen kermauwen: klaaglijk miauwen  kermawwe (Keent) miauwen III-2-1
mier aamzeiksel: aomzeiksel (Keent) mier III-4-2
mijt mijt: miêt (Keent) mijt III-4-2
mist, nevel (alg.) mot: moêt (Keent), ¯dichte mist¯  moet (Keent), nevel: neevel (boven een beek) (Keent), Opm. is minder dichte mist dan moêt.  naevel (Keent) mist en nevel [DC 27 (1955)] || mist, nevel III-4-4
misten, nevelig zijn dompen: doômpe (Keent) misten III-4-4
moeder mam: mam (Keent), moeder: moôder (Keent) moeder III-2-2