28875 |
oog van de naald |
oog:
ǫwx (L318a Keent)
|
De opening van de naald waardoorheen men de draad steekt. [N 59, 11b; Gi 1.IV, 13b; monogr.]
II-7
|
24220 |
ooievaar |
ooievaar:
oeëjevaar (L318a Keent)
|
ooievaar
III-4-1
|
20356 |
oom |
oom:
oeëm (L318a Keent),
uuëm (L318a Keent)
|
oom || oom, eigenwijs persoon
III-2-2
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
oeërwôrrem (L318a Keent)
|
oorworm
III-4-2
|
20056 |
oostindische kers |
klimmertje:
klummerke (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
Oostindische kers
I-7, III-2-1
|
24868 |
oot |
vlieghaver:
vleeghaaver (L318a Keent),
-
vleeghaver (L318a Keent)
|
oot [wilde haver] [DC 30 (1958)] || wilde haver
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
vlughaver:
vløghāvǝr (L318a Keent)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
20277 |
op kraambezoek gaan |
met de eierschoot gaan:
Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee, meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schurten
met d’n ei-jerschoeët gaon (L318a Keent),
met de kromme arm gaan:
met de krómmen êrrem gaon (L318a Keent),
te lommerte gaan:
cf. VD s.v. "lommerd"(bank van lening)?; of heeft het iets met schaduw te maken?
te lommerte gaon (L318a Keent)
|
op kraamvisite gaan || op kraamvisite met eten
III-2-2
|
19293 |
ophitsen |
stoken:
stuuëke (L318a Keent)
|
ophitsen, stoken
III-1-4
|
19321 |
opscheppen |
poffen:
póffe (L318a Keent),
stroffen:
stróffe (L318a Keent),
stuiten:
stoête (L318a Keent),
toeten:
toete (L318a Keent),
tonen:
tuîne (L318a Keent)
|
opscheppen || pochen || pochen, opscheppen || snoeven, pochen
III-1-4
|