19322 |
opschepper |
blinkerd:
blînkert (L318a Keent),
dunkveel:
tûnkvöl (L318a Keent),
kuus:
kuus (L318a Keent),
muilenmaker:
moêlemaaker (L318a Keent),
opschepper:
opschöpper (L318a Keent),
perjan:
perjân (L318a Keent),
pofferd:
póffert (L318a Keent),
pronker:
prônker (L318a Keent),
tonerd:
tuînert (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
opschepper
III-1-4
|
32413 |
opsnijder |
opsnijder:
ǫpsnejǝr (L318a Keent)
|
Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
24221 |
ortolaan |
ortolaan:
zangvogel, vroeger veel gevangen omwille van het vlees.
ortelaon’ (L318a Keent)
|
ortolaan
III-4-1
|
32849 |
oude grassoorten |
beemdgras:
bēmtj˲grās (L318a Keent)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20229 |
ouders |
ouders:
aojers (L318a Keent)
|
ouders
III-2-2
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
gərdīn (L318a Keent),
overgordijn:
uəvərgərdīn (L318a Keent)
|
gordijn || overgordijn
III-2-1
|
19484 |
overloop |
overloop:
uəvərløͅi̯.p (L318a Keent)
|
overloop
III-2-1
|
33560 |
overrijp, beurs |
gaarrijp:
gieëriêp (L318a Keent),
melig:
v fruit, droog en korrelig
maelig (L318a Keent)
|
melig || overrijp, rot
I-7
|