e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelmis

Overzicht

Gevonden: 1094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boorkop boorkop: bǭrkop (Kelmis) Kop die op de waterboor geschroefd werd: een gewone boorkop of een diamantboor. [monogr.] II-4
boorstang boor: boǝr (Kelmis) Stang met een soort schroefdraad aan het einde die men door draaien in de aarde boorde. [monogr.] II-4
boorwerktuig quäng: kweŋ (Kelmis) Werktuig bestaande uit een steenbeitel van ongeveer 70 cm lengte met bovenaan een dwarsgat waardoor men een hendel stak. Hiermee kon men het gesteente verbrokkelen en kon men na het bereiken van de vereiste boordiepte de beitel loswerken. Zie afb. 41. [monogr.] II-4
bord telder: teͅldər (Kelmis) bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1
boren boren: bǭrǝ (Kelmis) Bij het eigenlijke winnen boorde men zogenaamde "schoten" of, als men vanwege de geringe hardheid van het gesteente niet schoot, boorde men het gesteente los met de boorhamer. [monogr.] II-4
boren naar ertslaag boren: bǭrǝ (Kelmis), borungen maken: bǭroŋǝ mākǝ (Kelmis) Boren in het terrein om een ertslaag te zoeken of haar omvang vast te stellen. [monogr.] II-4
boring borung: bǭroŋ (Kelmis) Boring in het terrein. Hierdoor kon men de aanwezigheid en de omvang van eventuele ertslagen vaststellen. [monogr.] II-4
borrelglaasje pint: een pint \'schnaps\'  pī.ŋk (Kelmis) drinkglas [RND] III-2-1
borstrok onderjak: ondǝrjak (Kelmis) Een onder het werkhemd gedragen hemd om het zweet in op te vangen. [monogr.] II-4
bos bos: bø̄.u̯š (Kelmis), bø̜̄š (Kelmis) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8