17941 |
druk heen en weer lopen |
herum (du.) vegen:
heröm vèje (Q255p Kelmis)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25133 |
druppel |
drup:
en dröp (Q255p Kelmis)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
17666 |
duim |
duim:
doem (Q255p Kelmis)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dèùl jedrèt (Q255p Kelmis),
zôê wétste dèùl (Q255p Kelmis),
dwazelig:
zôê wétste dwezelech (Q255p Kelmis)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
27426 |
dun rondhout |
spaander:
špęndǝr (Q255p Kelmis)
|
Een ruwe, dunne, goedkope ronde plank, vaak scheef, van eikenhout. Deze legde men bij het stutten van de mijngang achter de stijlen en boven de kappen (op een afstand van 10 tot 20 cm), opdat er geen gesteente kon doorvallen. [monogr.]
II-4
|
19310 |
durven |
dorren:
düöre (Q255p Kelmis)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
17895 |
duwen |
duwen:
døjə (Q255p Kelmis)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
27436 |
duwen, gezegd van het gebergte |
duwen:
(men zegt) het gebergte døjt (Q255p Kelmis)
|
Het gebergte oefende druk uit. [monogr.]
II-4
|
27186 |
dwarsgang |
querslag:
kwęršlāx (Q255p Kelmis)
|
Smalle gang die vanuit een zijgang in de ertsader werd gedreven. In deze gang werd het erts gewonnen. De breedte was 1 tot 1.20 m en de hoogte 1.80 m. [monogr.]
II-4
|
27421 |
dwarshout, schoor |
querhout:
kwęrhōt (Q255p Kelmis),
spreit:
šprajts (Q255p Kelmis),
spreitje:
šprajtskǝ (Q255p Kelmis)
|
Steunbalk tussen de ondersteuningen in een mijngang. Deze werd geplaatst als grote druk dit vereiste. Een dwarshout werd zowel tussen de stijlen en kappen van verscheidene ondersteuningen - in de lengterichting van de mijngang - als ook tussen de stijlen van een enkele ondersteuning - dwars op de lengterichting dus - geplaatst. [monogr.]
II-4
|