25546 |
baktrog |
moelde:
molt (Q255p Kelmis),
mult (Q255p Kelmis)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
18848 |
bangerik |
angsthaas:
ne angshaas (Q255p Kelmis)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
27251 |
bankwerker |
schlosser:
šlǫsǝr (Q255p Kelmis)
|
In het bijzonder de mijnbankwerker. [monogr.]
II-4
|
27143 |
bankwerkerij |
schlosserei:
šlǫsǝrēj (Q255p Kelmis)
|
Plaats waar gereedschap gerepareerd en geslepen werd. [monogr.]
II-4
|
24120 |
barmsijs |
cini:
cf. fr. serin cini BtS 247
sini (Q255p Kelmis)
|
sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barvoets:
bɛrbəs (Q255p Kelmis)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
en bidvaart (Q255p Kelmis)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedriegə (Q255p Kelmis)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
be.tšpre̞i̯ (Q255p Kelmis)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|