19856 |
kop |
kop:
kop (Q255p Kelmis)
|
Algemene benaming voor de kop van een werktuig, bijvoorbeeld van een hamer. [monogr.]
II-4
|
27441 |
kop van een stijl |
kop:
kop (Q255p Kelmis)
|
Het bovenste stuk van een stijl. [monogr.]
II-4
|
24193 |
koperwiek |
kokkelevie:
cf. BlSt 164, 165; < frans ? coq + visage
kokkelevil (Q255p Kelmis)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27403 |
koppeling |
kupplung:
koploŋ (Q255p Kelmis)
|
De koppeling, bestaande uit inelkaargrijpende ring en haak. De koppeling was alleen aan die wagens bevestigd, die bovengronds door een locomotief vervoerd moesten worden. De wagens ondergronds werden afzonderlijk verplaatst. [monogr.]
II-4
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
en kötte boks (Q255p Kelmis)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hōͅs (Q255p Kelmis)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousbindel:
kos béngel (Q255p Kelmis)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
parels:
piələ (Q255p Kelmis)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
24196 |
kraanvogel |
kraneel:
kraaneel (Q255p Kelmis),
kroenekraan:
kroewne kraan (Q255p Kelmis)
|
kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
kratsen:
zéch kratse (Q255p Kelmis, ...
Q255p Kelmis)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|