27455 |
kraken |
kraken:
(men zegt) ǝt krakt (Q255p Kelmis)
|
Het kraken van het gesteente wanneer dat brokkelig begint te worden. Voorzichtigheid is dan geboden. [monogr.]
II-4
|
24197 |
kramsvogel |
krammetsvogel:
krametsvoogel (Q255p Kelmis)
|
kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27126 |
krasser |
kretser:
krętsǝr (Q255p Kelmis)
|
Steel met aan het eind een dwars daarop staande stalen plaat waarmee men in de wasserij het delf-erts naar zich toe trok. De grootte ervan was verschillend. [monogr.]
II-4
|
21501 |
krijt |
krijt:
knīt (Q255p Kelmis)
|
Krijt om schoren en andere hinderpalen wit te maken, zodat men ze beter kon zien. [monogr.]
II-4
|
27492 |
kroeg, cafÉ |
kneip:
knajp (Q255p Kelmis),
wirtschaft:
wiǝtšaft (Q255p Kelmis)
|
In de buurt van de mijn waren verschillende café''s die erop ingesteld waren dat de mijnwerkers op o.a. betaaldagen het geld voor een gedeelte aan drank besteedden.' [monogr.]
II-4
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroeshoor (Q255p Kelmis)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27330 |
krom buigen |
dubbelgaan:
døbǝljūǝ (Q255p Kelmis)
|
Gezegd van de rand van een schop. [monogr.]
II-4
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
j(e)roͅfəlsnēͅjəl (Q255p Kelmis)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroet wósj (Q255p Kelmis)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
17573 |
kruin |
kruin:
krung (Q255p Kelmis)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|