27315 |
signaal |
signaal:
zeŋnāl (Q255p Kelmis)
|
De klok of de hamer en de stenen plaat boven in de schachttoren, die het sein produceerden. [monogr.]
II-4
|
24242 |
sijs |
sijsje:
siske (Q255p Kelmis)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27300 |
sirene |
treut:
trø̜̄t (Q255p Kelmis)
|
Sirene die op de grotere bedrijven het begin van de dienst aanduidde. [monogr.]
II-4
|
27287 |
sjaal |
sjaal:
šāl (Q255p Kelmis)
|
De werkman knoopte zich een sjaal om de hals tegen de koude wind in de schacht. [monogr.]
II-4
|
17870 |
slaan |
houwen:
gR"n ɛn blòw gəhòwt (Q255p Kelmis),
jRōn ɛn blòw jəhòwt (Q255p Kelmis)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjloop (Q255p Kelmis)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
27336 |
slagboor |
slagboor:
šlaxboǝr (Q255p Kelmis)
|
Korte boor van 2 voet lang, rond met een vlakke, brede kop. Hij werd gebruikt voor het maken van boorgaten bij het schieten. Zie afb. 40. [monogr.]
II-4
|
27369 |
slaghoedje |
zündhütchen:
tsynthytšǝ (Q255p Kelmis)
|
Het slaghoedje dat diende om bij het schieten de dynamietpatronen te ontsteken. [monogr.]
II-4
|
27360 |
slangenboor |
slangenboor:
šlaŋǝbōǝr (Q255p Kelmis)
|
Boorijzer van een draaiboormachine. Aan de zijde ervan werden spiraalvormige windingen aangebracht die het fijne materiaal dat bij het boren ontstond, uit het boorgat schoven. [monogr.]
II-4
|
27429 |
slecht gesteente |
slecht gebirge:
šleǝt jǝberǝjǝ (Q255p Kelmis),
slechte steen:
šleǝtǝ štēn (Q255p Kelmis)
|
Slecht, bros gesteente waarop een ondersteuning nauwelijks steun vond. [monogr.]
II-4
|