e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelmis

Overzicht

Gevonden: 1094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struik (alg.) struik: strukk (Kelmis) struik [ZND 32 (1939)] III-4-3
stuk hout hout: hōt (Kelmis) Algemene benaming voor ieder voor een bepaald doel bewerkt stuk hout. [monogr.] II-4
suizen van de oren tuiten: het tut mééch é jen oere (Kelmis) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
superieuren de hoge heren: dǝ hōx hē̜rǝ (Kelmis) De algemene benaming voor de hogere en hoogste chefs, bijvoorbeeld ingenieurs, directeuren en andere. [monogr.] II-4
tandvlees tandvlees: tantvlejsj (Kelmis) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tante tant: tant (Kelmis) tante (moei) [ZND 11 (1925)] III-2-2
tarwe weit: wēs (Kelmis) Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
te weinig werk verrichten op anderlui''s knoken leven: op andęrlys knø̄ǝk lē̜vǝ (Kelmis [Maurits]) Zo weinig werk doen of zo slecht dat de volgende dienst daardoor veel extra werk te doen kreeg. [monogr.] II-4
teen teen: tiejn (Kelmis) teen [N 10b (1961)] III-1-1
timmerman schrijner: šrīnǝr (Kelmis, ... ), timmerman: temǝrmā.n (Kelmis) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] || In het bijzonder de timmerman in de mijn. [monogr.] II-12, II-4