27144 |
timmerwerkplaats |
schrijnerij:
šrīnǝrēj (Q255p Kelmis),
schrijnerwerkstatt:
šrīnǝrwęrǝkštat (Q255p Kelmis)
|
Plaats waar het hout voor de groeve en het andere benodigde houtwerk gereedgemaakt werden. [monogr.]
II-4
|
17620 |
tong |
tong:
tong (Q255p Kelmis)
|
tong [N 10b (1961)]
III-1-1
|
24256 |
torenvalk |
steenvalk:
sjtèè valk (Q255p Kelmis)
|
valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17731 |
tranende ogen |
zijpogen:
sief oowe (Q255p Kelmis)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27196 |
transportverdieping |
hauptzool:
hōpzǭl (Q255p Kelmis),
vorderzool:
vørdǝrzǭl (Q255p Kelmis)
|
Ondergrondse verdieping waar wagentransport plaatsvond en de nodige installaties aanwezig waren voor dat transport. [monogr.]
II-4
|
19362 |
treuzelaar |
spitsboef:
špetsbōf (Q255p Kelmis)
|
De treuzelaar die alleen op zijn eigen voordeel was bedacht. Spottende benaming. [monogr.]
II-4
|
22861 |
trommeltje |
trommetje:
drømkə (Q255p Kelmis)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (Q255p Kelmis)
|
kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
gardenierder:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
gardənērər (Q255p Kelmis),
grtner (du.):
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
jɛrtnər (Q255p Kelmis)
|
[RND 08]
I-7
|