21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bôocht (L320b Kelpen)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
oŋǝrgrønjǝ (L320b Kelpen)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
21428 |
onderwijzeres |
juf:
juf (L320b Kelpen)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoek:
óngərzeuk (L320b Kelpen)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
schellen:
šęlǝ (L320b Kelpen)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
ôonîerlək (L320b Kelpen)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
oneven:
ónéévə (L320b Kelpen)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoendelijk:
onfətsoe.ndələk (L320b Kelpen)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
vlegel:
vle.gəl (L320b Kelpen)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18821 |
ongelukkige |
stakkerd:
stakkerd (L320b Kelpen)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|