25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
rommel:
rómməl (L320b Kelpen),
rotzooi:
rotsooj (L320b Kelpen)
|
een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17802 |
ongevoelig van de kou |
geen gevoel:
gein gəveul (L320b Kelpen)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijde aarde:
ongewiedje eerd (L320b Kelpen)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20452 |
onkuis |
tuchtig:
tögtich (L320b Kelpen)
|
onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19267 |
onnozel persoon |
onnozele:
ôonnûuzələ (L320b Kelpen),
stommerik:
stôommərik (L320b Kelpen, ...
L320b Kelpen),
sufferd:
suffərt (L320b Kelpen)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
Onneuzel kinjer (L320b Kelpen)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20922 |
onrijp |
groen:
WLD
greun (L320b Kelpen)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
WLD
greun (L320b Kelpen)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
I-7
|
19279 |
onrustig persoon |
druktemaker:
drökdjəmaakər (L320b Kelpen)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
ôonnûuzəl (L320b Kelpen)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|