21368 |
schreeuwen |
kaken:
kaa.kə (L320b Kelpen),
schreeuwen:
sjrîewə (L320b Kelpen)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22449 |
schrikkeldag |
schrikkeldag:
sjrikkeldaag (L320b Kelpen)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikkə (L320b Kelpen)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
sjròkkə (L320b Kelpen),
vreten:
vrae.tə (L320b Kelpen)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
sjubbə (L320b Kelpen)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleut (L320b Kelpen)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schudden:
WLD
sjöddə (L320b Kelpen)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
tralies:
tralies (L320b Kelpen)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjuu.mə (L320b Kelpen)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöldjich (L320b Kelpen)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)]
III-3-1
|