| 19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
chagrijnig:
chagrijnig (L320b Kelpen),
lastig:
lestich (L320b Kelpen, ...
L320b Kelpen)
|
knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22344 |
slee |
slee:
sleͅi (L320b Kelpen)
|
Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21179 |
sleepboot |
sleepboot:
sleipbôet (L320b Kelpen)
|
een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 22345 |
sleeën |
sleen:
sleͅijə (L320b Kelpen)
|
Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 17899 |
slepen |
slepen:
slij-pə (L320b Kelpen)
|
Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24952 |
slib, rivierbodem |
slijk:
slīēk (L320b Kelpen)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 22469 |
sliepuit |
sliepuit:
slīpūt (L320b Kelpen)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 18022 |
slijm |
slijm:
slie.m (L320b Kelpen)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20502 |
slikken |
slikken:
sjlikkə (L320b Kelpen),
slikkə (L320b Kelpen)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19282 |
slim |
slim:
slum (L320b Kelpen, ...
L320b Kelpen),
vinnig:
vinnich (L320b Kelpen)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|