17859 |
tollen |
tollen:
tollə (L320b Kelpen)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17727 |
tonen |
tonen:
tui-nə (L320b Kelpen)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (L320b Kelpen)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
tôenbank (L320b Kelpen)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
haan (L320b Kelpen)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
toorespits (L320b Kelpen)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kerkklok (L320b Kelpen)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18917 |
traag |
lui:
luij (L320b Kelpen)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
zemelen:
zee.mələ (L320b Kelpen)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17928 |
trant |
gang:
ga.nk (L320b Kelpen)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|