21399 |
verkeren |
vrijen:
vriejə (L320b Kelpen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
sjans:
sjans (L320b Kelpen)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vriejə (L320b Kelpen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich bēn verkaodj (L320b Kelpen),
vərkaodj (L320b Kelpen)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich höb ein kaoj opgeloupe (L320b Kelpen),
ich höb ein kaoj te pakke (L320b Kelpen)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
verbazzelen?:
vərbazzələ (L320b Kelpen)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bang:
bang (L320b Kelpen),
bleu:
bleu (L320b Kelpen),
schouw:
sjoe (L320b Kelpen)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
vərlēēgə zeen (L320b Kelpen)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amusement (L320b Kelpen)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengen:
mingə (L320b Kelpen)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|