23719 |
weesgegroetkralen |
kraaltjes:
krelkes (L320b Kelpen)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17907 |
weggrissen |
graaien:
graajə (L320b Kelpen),
ritsen:
ritsə (L320b Kelpen)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
achtə oe.t gaon (L320b Kelpen)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
wee.ch wiezər (L320b Kelpen)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21960 |
weinig voederen |
krap voederen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
krap v‧oorə (L320b Kelpen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
braniemaker:
Van Dale: braniemaker, bluffer.
braniemēēkər (L320b Kelpen)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
de muil meehebben:
də moe.l méəthöbbə (L320b Kelpen)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
WLD
gelp (L320b Kelpen)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22018 |
wennen aan een ander hok |
overwennen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
euvərwinnə van də doe.f (L320b Kelpen)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (L320b Kelpen)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|